MENU

MENU

Indicaties

Hieronder vindt u een overzicht van verschillende indicaties die uw kind kan krijgen om bij onze praktijk fysiotherapie te volgen.

ADHD ALK ASS Cerebrale Parese DCD Schrijfproblematiek Hypermobiliteit Syndroom van Down Patellofemoraal pijnsyndroom Voorkeurshouding Onrustige baby / huilbaby Billenschuiver Pre- en dysmaturiteit Erbse Parese Afwijkende grove/fijne motoriek Bewegingsangst/onzekerheid/faalangst Aangeboren hartafwijkingen Orthopedische aandoeningen Loop-/voetproblemen Ademhalingsproblemen Houdingsproblematiek / Scoliose

ADHD

De afkorting ADHD staat voor Attention Deficit Hyperactivity Disorder. In het Nederlands betekent dit Aandachtstekort-Hyperactiviteitsstoornis. Onder ADHD vallen drie typen: ADHD-C, ADHD-H en ADHD-I. Kinderen met ADHD hebben vaker en sterker dan de meeste andere kinderen problemen met:  
 
  • Aandacht en concentratie:
zij vinden het moeilijk om hun aandacht blijvend op een taak te richten en zich niet door allerlei prikkels uit de omgeving of gedachten af te laten leiden; 
  • Hyperactiviteit:
ze zijn, vooral op jongere leeftijd, voortdurend in beweging. Ze zijn vaak snel opgewonden en gefrustreerd. Vaak voelen zij een grote onrust van binnen. Stil zitten en rustig zijn, kost ongewoon veel energie.  
  • Impulsiviteit:
zij doen voordat ze denken. Ze houden zich niet (ook niet onbewust) bezig met de gevolgen van hun gedrag, de ‘remfunctie’ ontbreekt.  
  • Regelfuncties:
ze vinden het moeilijk te plannen, en om hun emoties, motivatie en alertheid te reguleren en eerdere ervaringen te laten meespelen bij beslissingen en verwachtingen over de toekomst. Ze reageren daardoor ook anders op beloning en straf.  
Niet alle kinderen met ADHD hebben in gelijke mate last van al deze problemen. De hyperactiviteit, het meest bekende kenmerk ("Alle Dagen Heel Druk") kan ontbreken of met het groter worden (meestal rond het tiende, elfde jaar) afnemen. Kinderen bij wie de hyperactiviteit en impulsiviteit niet wordt gezien wordt vaak gesproken van ADD, hoewel de officiële diagnose ADHD-I.
 
ADHD-C (Gecombineerd type): Dit type omvat zowel aandachtstekort als hyperactiviteit/impulsiviteit. Mensen met ADHD-C hebben zowel problemen met concentratie als met impulsief gedrag, zoals snel praten, ongeduldig zijn of moeilijk stilzitten. Dit is de meest voorkomende vorm van ADHD. 
 
ADHD-H (Hyperactief-Impulsief type): Dit type is vooral gekenmerkt door hyperactiviteit en impulsiviteit, zonder de nadruk op aandachtstekort. Mensen met ADHD-H zijn vaak erg actief, kunnen niet stilzitten en handelen soms zonder na te denken. Ze hebben misschien minder problemen met aandacht, maar hun gedrag kan een uitdaging zijn. 
 
ADHD-I (Aandachtstekort type): Dit type wordt gekenmerkt door problemen met aandacht en concentratie. Mensen met ADHD-I kunnen vaak dromerig zijn, moeite hebben om taken af te maken en snel afgeleid raken. Ze zijn minder geneigd om hyperactief gedrag te vertonen.  
 
ADHD komt in alle landen en culturen voor en is, onder verschillende benamingen, van alle tijden. De Gezondheidsraad heeft vastgesteld dat ADHD in Nederland voorkomt bij 2-5% van de schoolgaande kinderen tot 14 jaar, waarbij 2% zeer ernstige symptomen heeft.
 
ADHD lijkt bij jongens vaker voor te komen dan bij meisjes. Dit wordt (gedeeltelijk) veroorzaakt doordat de problemen zich bij meisjes vaak anders uiten en niet gezien worden als ADHD, maar als angst of depressie. ADHD type 1 of ADD lijkt bij meisjes vaker voor te komen.  
 
Voor meer informatie kunt u de website van Hersenstichting bekijken.  

ALK

Aanhoudende Lichamelijke Klachten (ALK) zijn langdurige klachten die medisch niet verklaard kunnen worden. Vaak gaat het om vermoeidheid en pijn (bijvoorbeeld in het hoofd, buik, gewrichten of spieren), maar het kan ook leiden tot abnormale bewegingen of tintelingen in de armen en benen. Deze klachten kunnen een grote impact hebben op het leven van kinderen en jongeren, zoals problemen met sporten, hobby's en sociale contacten. Ook schoolprestaties kunnen eronder lijden, wat kan leiden tot angst, verminderd zelfvertrouwen, sociale isolatie en zelfs depressie. Kinderen met ALK voelen zich vaak niet begrepen door hun omgeving.

De klachten zijn meestal het gevolg van bio-psychosociale factoren zoals stress en emoties.

Rol van de Kinderfysiotherapeut
Kinderen met ALK worden vaak doorverwezen door een kinderarts, maar ook kinderfysiotherapeuten kunnen een belangrijke rol spelen.

De kinderfysiotherapeut voert een gesprek met het kind en de ouders over de klachten. Ze onderzoeken welke factoren de klachten verergeren en hoe ze zijn ontstaan, met aandacht voor fysieke, mentale en sociale invloeden.

Tijdens de behandeling worden de klachten serieus genomen, wat kan helpen om angst te verminderen en de acceptatie van de klachten te bevorderen.

Behandelmethoden
De behandeling is gericht op de hulpvraag van het kind en kan bestaan uit:

  • Ontspanningstherapie: zoals ademhalingsoefeningen en mindfulness.
  • Graded Activity: een opbouwschema om geleidelijk activiteiten en schoolwerk te hervatten.
  • ACT (Acceptance and Commitment Therapy): helpt bij het verminderen van mentale spanning en moedigt het kind aan om in beweging te komen, ondanks de klachten.

Bij de behandeling werken verschillende zorgprofessionals samen, zoals kinderartsen, kinderfysiotherapeuten en kinderpsychologen. Bij schoolproblemen wordt ook de school bij de behandeling betrokken.

Voor meer informatie kunt u de website van kenniscentrum KJP bekijken.

ASS

Autisme Spectrum Stoornis (ASS) is een stoornis in de informatieverwerking van de hersenen. Informatie die via de zintuigen binnenkomt (zicht, geur, geluid, etc.) wordt bij mensen met autisme anders verwerkt. Zij hebben moeite om de details die zij waarnemen te verwerken tot een samenhangend geheel. Hierdoor hebben mensen met ASS problemen met communicatie, sociale interactie en verbeelding.

ASS is een levenslange, vaak onzichtbare, handicap die invloed heeft op alle levensgebieden in alle levensfasen. De handicap brengt specifieke sterke en zwakke kanten met zich mee. De meeste mensen met ASS hebben in meer of mindere mate hun leven lang deskundige begeleiding nodig. Met meer begrip van de omgeving en de juiste begeleiding kunnen veel mensen met ASS naar school of werken, relaties met anderen onderhouden en daardoor een zin- en betekenisvolle rol in de samenleving hebben. Ruim één procent van de Nederlanders – ca. 190.000 mensen – heeft een vorm van ASS. De kans is dus groot dat iemand in uw directe omgeving ASS heeft: in uw familie, in uw vrienden- en kennissenkring, op school of op het werk.

Voor meer informatie bekijk de site www.autisme.nl.

Cerebrale Parese

Een cerebrale parese is een aandoening waarbij kinderen moeite hebben met bewegen als gevolg van een hersenbeschadiging die ontstaan is voor het eerste levensjaar.

Hoe wordt een cerebrale parese ook wel genoemd?

Het woord cerebraal betekent hersenen. Het woord parese betekent krachtsverlies. Bij cerebrale parese is er sprake van een probleem met bewegen als gevolg van schade aan de hersenen.
Een cerebrale parese wordt ook wel aangeduid met de Engelse term cerebral palsy. Vaak wordt ook de afkorting CP gebruikt. 

Unilateraal of bilateraal
Wanneer de problemen met bewegen aan een kant van het lichaam aanwezig, wordt gesproken van een unilaterale CP. Wanneer het problemen met bewegen aan twee kanten van het lichaam aanwezig is met name aan de benen, wordt gesproken van een bilaterale CP.

Vormen van Cerebrale parese

Er zijn verschillende vormen van cerebrale parese. De belangrijkste vormen van cerebrale parese zijn:

  • Spastische Cerebrale Parese: Dit is de meest voorkomende vorm van CP, waarbij spasticiteit optreedt in bepaalde spiergroepen. Spasticiteit verwijst naar stijve en gespannen spieren. Ongeveer 85% van de kinderen heeft deze vorm.
  • Dyskinetische (of dystonische) Cerebrale Parese: Deze vorm wordt gekenmerkt door ongecontroleerde, onwillekeurige bewegingen. Ongeveer 10% van de kinderen heeft deze vorm.
  • Atactische Cerebrale Parese: Deze vorm zorgt voor schokkerige bewegingen en problemen met de coördinatie en balans. Ongeveer 5% van de kinderen heeft deze vorm.

Wat zijn de symptomen van een cerebrale parese?

De symptomen van cerebrale parese variëren sterk van persoon tot persoon. Sommige kinderen hebben milde symptomen en kunnen een vrijwel normaal leven leiden, terwijl andere kinderen meer ernstige symptomen hebben en afhankelijk zijn van intensieve zorg en ondersteuning voor dagelijkse activiteiten. Enkele veelvoorkomende symptomen zijn:

  •  spasticiteit (stijve spieren)
  • moeite met bewegen
  • ongecontroleerde bewegingen
  • problemen met balans en coördinatie
  • gereduceerde spierkracht
  • gebrek aan fijne motoriek
  • spraak- en slikproblemen
  • gedragsproblemen
  • cognitieve beperkingen
  • epilepsie

Voor meer informatie zie de volgende site

DCD

Soepel bewegen, praten, uit je woorden komen, jezelf aan- en uitkleden, tandenpoetsen, billen afvegen, met mes en vork eten, veters strikken, een bal gooien en vangen, met een pen schrijven etc. Het lijkt allemaal zo gewoon dat kinderen deze vaardigheden leren. Voor sommige kinderen is dat echter niet zo gewoon. Dat kunnen kinderen zijn met DCD.

DCD staat voor Developmental Coordination Disorder, in het  Nederlands vertaald coördinatie- ontwikkelingsstoornis. Kinderen met  DCD hebben een achterstand in de ontwikkeling van motorische vaardigheden en moeite met het coördineren van de bewegingen, waardoor ze alledaagse taken minder makkelijk uit kunnen voeren dan leeftijdsgenoten. Kinderen met DCD worden vaak als "onhandig" omschreven.
 
Kinderen met DCD vinden het vaak moeilijk om soepel te bewegen, ze struikelen bijvoorbeeld sneller, vinden het moeilijk om ballen te vangen of te gooien of hebben moeite netjes te kleuren en te schrijven. Sommige kinderen met DCD vinden het lastig om te plannen en organiseren en zich te concentreren. Dit kunnen de prestaties op school negatief beïnvloeden en kan gevolgen hebben voor het gedrag en zelfvertrouwen bij een kind.  

DCD lijkt voor te komen bij 5 tot 10% van de schoolgaande kinderen. Het komt vaker voor bij jongens dan bij meisjes.  

De diagnose DCD wordt gesteld door een arts (revalidatie-, kinder-, en/ of jeugdarts, kinderneuroloog), die is geschoold in het vaststellen van problemen zoals bijvoorbeeld DCD. Als de diagnose DCD gesteld is, verwijst de arts u door naar de kinderfysiotherapeut. 

Wat doet de kinderfysiotherapeut?
De kinderfysiotherapeut zal in een gesprek samen met uw kind bekijken welke vaardigheden uw kind moeilijk vindt om uit te voeren en welke vaardigheden uw kind graag wil leren. Soms wordt hiervoor een vragenlijst gebruikt. Om een goed beeld te krijgen van de uitvoering van de motorische vaardigheden worden er verschillende testen gebruikt. Deze testen geeft de kinderfysiotherapeut inzicht op welke motorische vlakken uw kind moeite heeft. Daarnaast kan de kinderfysiotherapeut dan zien hoe uw kind omgaat met de problemen. 

Conclusie  
Op basis van de bevindingen uit het onderzoek, is er duidelijkheid over de aard van de motorische problemen en zal er een behandelplan worden opgesteld.  

De behandeling 
Tijdens de behandeling staat uw kind centraal. Samen met uw kind worden de behandeldoelen vastgesteld. Uw kind leert tijdens de behandeling om motorische vaardigheden uit te voeren met een goed samenspel van kracht, snelheid en coördinatie. Het is vervolgens belangrijk dat de motorische vaardigheden worden geautomatiseerd en toegepast in verschillende situaties. In de oefeningen die worden uitgevoerd staat plezier in bewegen op de voorgrond, waardoor het kind succeservaringen krijgt. Samen met uw kind gaat de kinderfysiotherapeut voor het best haalbare resultaat, net dat stapje extra doen waardoor het wél lukt. 


Voor meer informatie bekijk de site van balans digitaal.

Schrijfproblematiek

Wanneer is er sprake van een schrijfproblematiek?
We spreken van een schrijfprobleem als uw kind anders of minder duidelijk leesbaar schrijft dan leeftijdsgenootjes.
Om te kunnen schrijven moet je verschillende motorische vaardigheden met elkaar kunnen combineren. Wanneer er een probleem is in de ontwikkeling van de motorische schrijfvaardigheid noemen we dit een dysgrafie.

Signalen bij een motorisch schrijfprobleem

  • Het schrift is onleesbaar hoe goed het kind ook zijn best doet en hoeveel aandacht hij ook aan het schrijven besteedt
  • De leerling vergeet hoe hij letters moet maken of is niet bekwaam in het schrijven van dezelfde letters.
  • Letters zijn omgedraaid of er bevinden zich zeer ongelijke afstanden tussen de letters door problemen met ruimtelijke oriëntatie
  • Het schrijven gaat langzaam waardoor het werk niet op tijd af is
  • Vermoeidheid en pijn tijdens het schrijven
  • Het schrijfproces vereist veel inspanningen waardoor het kind zich niet kan concentreren op de inhoud van wat hij schrijft.
  • De taalexpressie in het schrift is minder ontwikkeld dan de mondelinge expressie

Wat doet de kinderfysiotherapeut?
Voordat de kinderfysiotherapeut een behandeling op kan zetten voor het schrijfprobleem van uw kind, wordt er van te voren een gesprek gehouden met de ouders/verzorgers van het kind. Het gesprek richt zich op het verhelderen van de hulpvraag op het gebied van schrijven en wanneer de problemen zich voordoen tijdens het schrijven.
Als aanvulling op het gesprek kan er gebruik worden gemaakt van een vragenlijst.
Om inzicht te krijgen in de leesbaarheid van het schrijven en/of onderliggende problemen worden er schrijftesten afgenomen.
Vragen die hierbij aanbod komen zijn:

  • Zijn er naast de schrijfproblemen ook problemen in de fijn motorische taken.
  • Heeft de visuele perceptie en/of motorische planning invloed op het schrijfprobleem.
  • Is er naast een schrijfprobleem ook sprake van gedragsproblemen, dan wel cognitieve problemen bij het uitvoeren van andere motorische taken?
  • Is er aanleiding voor het verrichten van aanvullend onderzoek?

Conclusie
Op basis van de bevindingen uit het onderzoek, is er duidelijkheid over de aard van het schrijfprobleem en zal er een behandelplan worden opgesteld.

Behandelplan
In het behandelplan staat beschreven op welke manier er gewerkt gaat worden om de leesbaarheid van het handschrift te verbeteren. Samen met het kind zal er worden gewerkt aan de verschillende onderdelen die een kind nodig heeft om tot een goed leesbaar handschrift te komen. Dit wordt gedaan op een speelse manier en op het juiste niveau van het kind zodat het positieve ervaringen opdoet tijdens het schrijven. Hoe meer succeservaringen het kind heeft, hoe leuker het schrijven wordt.
Schrijfproblemen komen vaak niet geïsoleerd voor, waardoor ook de pedagogische en didactische aspecten bepalend zijn voor het succes van de interventie. Hier zal de kinderfysiotherapeut dan ook adviezen over geven.

 

 

Hypermobiliteit

Wat is hypermobiliteit?
Hypermobiliteit is geen ziekte maar een verschijnsel dat bij ongeveer 10 tot 15% van de bevolking in grote of kleine mate voorkomt. Hypermobiliteit is een aangeboren aanleg van slappe gewrichtsbanden. Deze gewrichtsbanden dienen de gewrichten in hun positie te houden, maar doordat de banden meer meerekken zullen de gewrichten verder kunnen bewegen dan normaal en ook kunnen overstrekken. Door het overstrekken kunnen er klachten ontstaan, zoals het verzwikken van enkels en snel vallen. Maar niet elk kind met hypermobiliteit ervaart de klachten.

Risicofactoren
Er zijn verschillende eigenschappen die de kans op hypermobiliteit verhogen, dat zijn:

  • Geslacht: bij vrouwen komt het drie keer vaker voor dan bij mannen
  • Leeftijd: bij kinderen en adolescenten komt het ook vaker voor. Kinderen kunnen er wel over heen groeien.
  • Afkomst: Afrikaanse en Aziatische mensen blijken ook meer aanleg te hebben om hypermobiel te zijn.
  • Erfelijkheid: het is genetische vastgelegd of iemand aanleg heeft om hypermobiel te worden.

Symptomen
Er zijn verschillende symptomen die voor kunnen komen bij kinderen met hypermobiliteit. Veel voorkomende symptomen bij hypermobiliteit zijn hieronder opgesomd:

  • Beweeglijke gewrichten. Dit is het belangrijkste symptoom, dat bij ieder hypermobiel kind voorkomt. Hypermobiele kinderen kunnen hun gewrichten ver overstrekken.
  • Platvoeten. Omdat in de voeten ook veel gewrichten zitten, is de kans op platvoeten groter bij een hypermobiel kind. De gewrichten buigen dan te ver door, waardoor de voetboog inzakt.
  • Sneller vermoeid. Door de extra beweeglijke gewrichten, kan het kind zich minder stabiel voelen tijdens het bewegen. Hierdoor kan hij zijn spieren constant aanspannen. Hierdoor raken spieren eerder overbelast, wat vermoeidheid tot gevolg heeft.
  • Pijn in de gewrichten. Het overstrekken van een gewricht kan pijnklachten geven, zowel in het gewricht als bij de omliggende spieren. Daarnaast gaan gewrichten vaker uit de kom, wat ook tot pijn kan leiden.
  • Het kind beweegt houterig of juist extreem lenig. Sommige kinderen gaan extra houterig bewegen uit angst voor instabiliteit. Er kan zelfs bewegingsangst optreden. Het kind hoeft dus niet
    extra lenig te bewegen ondanks dat ze hypermobiel zijn.
  • Moeite met motorische ontwikkelingen. Hypermobiele kinderen gaan vaak later lopen en kunnen moeite hebben met vaardigheden als schrijven of eten met bestek. Ook kunnen ze meer last hebben van struikelen. In de sociaal-emotionele ontwikkeling lopen deze kinderen juist vaak voor.

Onderzoek
Aan de hand van het verhaal van een kind en de bevindingen in het onderzoek wordt vastgesteld of er sprake is van hypermobiliteit. In het onderzoek wordt allereerst de mobiliteit bekeken, maar daarnaast onderzoekt de fysiotherapeut ook de kracht, het evenwicht en de bijkomende pijn. Dit zijn namelijk de meest voorkomende klachten die kinderen met hypermobiliteit kunnen ervaren en daarom belangrijk om te onderzoeken. Op deze manier kan de kinderfysiotherapeut de behandeling goed afstemmen op de klachten die het kind ervaart tijdens het onderzoek en tijdens dagelijkse activiteiten.

Behandeling
Hypermobiliteit kun je niet weg trainen, wel kan er door de kinderfysiotherapeut worden bekeken of de motorische voorwaarden, zoals balans, actieve stabiliteit en spierkracht, optimaal zijn en hier gericht aan werken. Daarnaast kan de kinderfysiotherapeut advies geven om een goede balans te vinden tussen de belasting en belastbaarheid van het kind.
Ieder kind is uniek, de kinderfysiotherapeut zal dus per kind bekijken welke problemen op de voorgrond staan. Aan de hand van het kinderfysiotherapeutisch onderzoek en het doel van het kind zal de behandeling gestart worden. Deze zal uitgaan van de activiteiten waarbij het kind problemen ervaart (bijvoorbeeld traplopen, sporten, meedoen met gym). Het verbeteren van spierkracht, conditie en samenwerking van de spieren zijn hulpmiddelen om ervoor te zorgen dat de activiteiten weer beter uitgevoerd kunnen worden.

 

 

Syndroom van Down

Wat is het Syndroom van Down?
De bekendste chromosomale aandoening is het Downsyndroom (DS), ook wel trisomie van chromosoom 21. Dit betekent dat het chromosoom 21 drie keer voorkomt in een cel in plaats van twee keer. Ongeveer twee op de 1000 kinderen worden geboren met Downsyndroom.

Kenmerkend voor kinderen met DS:

  • Ontwikkelen zich langzamer op zowel lichamelijk als verstandelijk gebied.
  • Opvallende uiterlijke kenmerken.
  • Motorische ontwikkeling vertraagd verloopt.
  • De motorische mijlpalen worden later en met een grotere spreiding bereikt
  • De volgorde waarin motorische mijlpalen worden bereikt verloopt vaak anders.

Een echt zelfstandig leven is over het algemeen uitgesloten, maar door de motorische ontwikkeling te stimuleren, worden de kinderen meer zelfredzaam.

Wat doet de kinderfysiotherapeut?
Om de best passende ondersteuning te kunnen geven, is het belangrijk voor de kinderfysiotherapeut om te weten hoe de huidige motorische ontwikkeling van het kind is verlopen.
De kinderfysiotherapeut zal middels een vragengesprek de voorgeschiedenis bespreken, hoe het tot nu toe is gegaan en waar uw hulpvragen liggen.
Na het gesprek gaat de kinderfysiotherapeut een lichamelijk onderzoek verrichten en zal de kinderfysiotherapeut verschillende motorische testen afnemen om inzichtelijk te krijgen wat het motorisch niveau is van uw kind en of er nog onderliggende problemen aanwezig zijn.

Conclusie
Op basis van de bevindingen uit het vragengesprek en het onderzoek, is er duidelijkheid over de aard van de motorische problemen en zal er een behandelplan worden opgesteld.

Behandeling
Het doel van kinderfysiotherapie is uw kind te helpen om een optimale motorische ontwikkeling te bereiken. Basis elementen hierin zijn regelmatige evaluatie van de motorische ontwikkeling, advisering en specifieke oefeningen.
De specifieke oefeningen worden gegeven zodat u deze zelf ook met uw kind in de dagelijkse activiteiten kan uitvoeren. Voor kinderen met DS is het belangrijk dat ze veel herhalingen krijgen.

 

 

Patellofemoraal pijnsyndroom

Wat is patellofemoraal pijnsyndroom ?
Het patellofemoraal pijnsyndroom is de medische benaming voor pijnklachten rond de knieschijf (patella). De pijn kan optreden bij belasting zoals wandelen, hardlopen, traplopen, fietsen en neemt na inspanning vaak toe bij zitten met gebogen knieën. Het patellofemoraal pijnsyndroom komt vooral voor bij tieners en jongvolwassenen. De meeste mensen hebben klachten aan één knie, sommige mensen aan beide.

Oorzaken
Er zijn verschillende oorzaken die een rol kunnen spelen bij het ontstaan en onderhouden van de pijnklachten rondom de knieschijf:

  • Standafwijkingen van de benen: X- of O- benen
  • Overmatige lenigheid (hypermobiliteit)
  • Verminderde of afwijkende spierkracht van de bovenbeenspieren
  • Overbelasting
  • Afwijkend looppatroon
  • Instabiliteit van de knie
  • Verkeerd schoeisel

Onderzoek
Tijdens het onderzoek kijkt de fysiotherapeut naar de mogelijke oorzaken van de klachten. Dit zal gebeuren middels lichamelijk onderzoek, een analyse van de pijnlijke bewegingen en observatie van het looppatroon.

De behandeling
De behandeling van patellofemoraal pijnsyndroom kan bestaan uit:

  • Tijdelijk verminderen van (sport)activiteiten om zo een juiste balans te vinden tussen belasting en rust .
  • Bewegingsoefeningen onder begeleiding van fysiotherapeut om gericht bovenbeenspieren te versterken en om de coördinatie en stabiliteit te trainen.
  • Schoeisel optimaliseren en evt aanmeten van een podotherapeutisch zooltje voor in de schoenen.
  • Soms worden er tijdelijk tapetechnieken gebruikt om de pijnklachten te verminderen.

Het verloop van de klachten
Gerichte oefentherapie in combinatie met het tijdelijk verminderen van de (sport)activiteiten geven meestal binnen enkele weken vermindering van de pijnklachten. Er zijn echter ook mensen waarbij de klachten aan de knie lang kunnen duren, soms tot meer dan een jaar. Ongeveer 4 van de 10 mensen met het patellofemoraal pijnsyndroom hebben na 1 jaar nog klachten.

Voorkeurshouding

Wat is een voorkeurshouding?
De schedel van uw baby is tijdens de eerste levensmaanden van nature zacht. Slaap- en speelhoudingen kunnen invloed uitoefenen op de vorm van het hoofdje. Het is daarom wenselijk dat uw baby in afwisselende houdingen slaapt en speelt. Daarmee voorkomt u dat uw baby een ‘voorkeurshouding’ ontwikkelt. Met voorkeurshouding wordt bedoeld dat de baby het hoofd bijna altijd naar één kant gedraaid houdt, meestal naar links. Niet alleen als hij slaapt, maar vaak ook als hij wakker is. Een sterke voorkeurshouding kan ertoe leiden dat het hoofdje aan één kant een afplatting krijgt en daardoor scheefgroeit. Als gevolg van zo’n afplatting kan het hele lichaam te veel in dezelfde houding gaan liggen. Dat kan de ontwikkeling van uw kind nadelig beïnvloeden.

Hierbij de link naar de folder van de NCJ m.b.t. 'Hoe voorkom je een voorkeurshouding'

Onrustige baby / huilbaby

Als uw baby veel huilt
Alle baby’s huilen. Huilen is normaal gedrag. Het is voor baby’s een manier van communiceren. Sommige baby’s huilen heel veel. Als je baby blijft huilen, ga je zoeken naar oorzaken. Ligt het bijvoorbeeld aan de voeding? Heeft mijn baby pijn? Het kan zijn dat je niet meer weet wat je moet doen. 

Wanneer huilt uw baby veel
Als een baby veel huilt, noemen we dat overmatig huilen.
We spreken van overmatig huilen als:

  • jij als ouder vindt dat jouw baby overmatig huilt
  • jouw baby minimaal 3 uur per dag, 3 dagen per week en 3 weken achter elkaar huilt.

Baby’s die overmatig huilen, drinken vaak kort en onregelmatig. Ze kunnen moeilijk tot rust komen en bewegen druk met hun armen en benen. Ook kunnen ze zich heel boos maken en zijn ze moeilijk te troosten. Door de gebroken nachten raken ze oververmoeid, net als hun ouders.

Oververmoeid
Vaak slapen huilbaby’s kort en drinken onregelmatig, met kleine beetjes. Ze kunnen moeilijk tot rust komen, maaien met armen en benen, maken zich heel boos en zijn ontroostbaar. Daardoor raken ze oververmoeid, net als hun ouders, door de gebroken nachten. U belandt als het ware samen in een vicieuze cirkel die moeilijk te doorbreken lijkt.

(Geen) lichamelijke oorzaak
Uit wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat bij de meeste huilbaby’s (meer dan 95 procent) geen lichamelijke oorzaak wordt gevonden. 

Wat kunnen kunnen wij doen?
De Kinderfysiotherapeut kan samen met u kijken wat de oorzaak is. Wij voeren lichamelijk onderzoek uit en geven advies en uitleg over hoe het kan dat uw baby zo veel huilt. Mochten er twijfels zijn over evt. medische oorzaken wordt u met uw baby doorverwezen. 

Folder GGD 'Mijn baby huilt'

Billenschuiver

Billenschuiver

Baby's die billenschuiven verplaatsen zich in een zittende houding, als alternatief voor kruipen. Billenschuivers zitten met hun billen op de grond en schuiven zichzelf door de kamer, door zich voort te duwen met de benen of de handen. Ongeveer acht tot tien procent van de baby's is een billenschuiver. Het komt vaker voor bij meisjes dan bij jongens.

Als je baby een billenschuiver is, is dat in principe geen probleem, zo lang hij zich verder normaal ontwikkelt. Het is een normale variant in de motorische ontwikkeling. Soms kan er een achterliggende oorzaak zijn dat je kind gaat billenschuiven, bijvoorbeeld een lichamelijke beperking. In dat geval merk je vaak ook andere problemen in de motorische ontwikkeling van je baby, zoals een vertraagde ontwikkeling (optrekken tot staan, leren lopen) of evenwichtsproblemen. Maar bij de meeste billenschuivers is er geen aantoonbare lichamelijke oorzaak en verloopt de motorische ontwikkeling verder helemaal normaal.

Vormen van billenschuiven
Billenschuivers schuiven allemaal op hun billen de kamer rond, maar dat kan op allerlei verschillende manieren. Sommige kinderen schuiven op twee billen rond, andere kinderen zitten een beetje scheef op één bil en ondersteunen zich met één hand. Er zijn vier vormen te onderscheiden:

  • In kleermakerszit, met beide billen op de grond.
  • In kleermakerszit, met één bil op de grond.
  • Zittend op twee billen, met de benen licht gebogen voor zich uit.
  • Zittend op twee billen, met een been licht gebogen en een been gestrekt voor zich uit.

Waarom gaan sommige baby's billenschuiven?
Er kunnen meerdere oorzaken zijn waarom een baby gaat billenschuiven in plaats van kruipen. Een aantal mogelijke oorzaken op een rijtje:

  1. Een gladde vloer in huis: als de vloer erg glad is, is kruipen lastiger omdat je baby weinig grip op de vloer heeft. Schuiven gaat juist makkelijk op een gladde voer.

  2. Erfelijke aanleg: soms was een van de ouders ook een billenschuiver.

  3. Een groot hoofd: baby's die een relatief groot hoofd hebben, vinden het vaak niet zo prettig om op hun buik te liggen, te tijgeren of te kruipen. Het is dan wat zwaarder voor hem om het hoofd langdurig op te tillen.

  4. Veel in zithouding doorbrengen: baby's die vaak en veel zitten, bijvoorbeeld in hun wipstoel of maxicosi, hebben minder bewegingsvrijheid. Het vele zitten kan zijn ontwikkeling belemmeren. Om die reden wordt aangeraden om je kind regelmatig 'tummy time' te geven. In buikligging traint je baby namelijk de spieren die hij nodig heeft om te leren tijgeren en kruipen. Kinderen die veel zitten, willen daardoor vaak ook graag in zithouding neergezet worden en kunnen prosteren als ze in buikligging neergelegd worden.

  5. Veel op de rug liggen: ook voor baby's die veel op hun rug liggen, en weinig op hun buik, geldt dat de kans wat groter is dat ze later gaan buikschuiven. Bijvoorbeeld als je je baby vaak op zijn rug onder de babygym. Wissel af door hem ook regelmatig op zijn buik te laten spelen. Zo stimuleer je de buikligging bij je baby.

  6. Vroeg tot zithouding trekken: als jij je baby regelmatig aan zijn armen in zithouding trekt, dan kunnen ze daar aan gewend raken. Het gevolg kan zijn dat je baby zelf minder geneigd is om de bewegingen te gaan maken om zelfstandig tot zit te komen, zoals omrollen en zichzelf opdrukken. Dit zijn stappen in zijn motorische ontwikkeling die nodig zijn om uiteindelijk te leren kruipen.

Fysiotherapie bij billenschuiven

In de meeste gevallen maakt uw kind "gewoon" een wat trage motorische ontwikkeling door. Het probleem lost zich in de meeste gevallen vanzelf op. Billenschuiven is een variatie op de gebruikelijke motorische ontwikkeling van een kind. In de meeste gevallen kan kinderfysiotherapie helpen met het stimuleren in het ontwikkelen van het lopen. In een aantal gevallen raden we kinderfysiotherapie zeker wel aan bij billenschuiven:

  • Bij een slechte grof motorische ontwikkeling
  • Bij tekenen van verminderd evenwicht of kracht van uw kind
  • Verminderde rompbewegingen van uw kind
  • Uw kind blijft in de ‘‘sitting on air’’-gedrag, waardoor lopen uitblijft
  • Bij bezorgdheid of onzekerheid over uw kind als ouder\
  • Bij sterke frustratie bij je kind omdat deze b.v. niet tot lopen komt.

 

Pre- en dysmaturiteit

Pre- en dysmaturiteit

Van Prematuriteit of vroeggeboorte spreekt men wanneer een baby geboren wordt voor een zwangerschapsduur van 37 weken. Bij prematuur geboren baby’s  is de kans op medische problemen groter dan bij de á terme geboren kinderen. Dysmaturiteit betekent dat een baby een te laag gewicht heeft voor de duur van de zwangerschap.

Prematuur geboren kinderen hebben regelmatig een vertraagde motorische ontwikkeling en een verhoogde kans op een achterstand in de ontwikkeling. Veel van de te vroeg geboren kinderen halen op eigen kracht deze achterstand wel in tussen het 1e en 2e levensjaar, maar andere kinderen hebben daar enige hulp bij nodig. De kinderfysiotherapeutische behandeling zal vooral gericht zijn op het geven van hantering- en positioneringadviezen. Ouders leren om de behoefte van hun kind te herkennen en hun kind te helpen zich stap voor stap verder te ontwikkelen. Wanneer er problemen in het motorisch functioneren worden geconstateerd zal de begeleiding van de kinderfysiotherapeut het karakter van een behandeling krijgen.

Erbse Parese

Erbse Parese/ OPBL

Een erbse parese is een aandoening waarbij het zenuwvlechtwerk in de hals en de oksel bij een pasgeboren baby als gevolg van een moeizame bevalling beschadigd is, waardoor de baby last heeft van een verlamde arm aan de kant van de beschadiging. Het wordt ook wel een Obstetrisch Plexus Brachialis Parese genoemd (OBPL)

Het onderzoek en de behandeling bij een baby met Erbse Parese is gericht op de uitval van de spierfunctie. De kinderfysiotherapeut maakt gebruik van specifieke behandeltechnieken om de minder actieve spieren tot activiteit uit te lokken. Afhankelijk van de ernst van de beschadiging treedt dan wel of geen herstel op. Wanneer er geen herstel heeft plaatsgevonden rond de leeftijd van 3 maanden zal neurochirurgisch ingrijpen noodzakelijk worden. Na de operatie zal er onder begeleiding van de kinderfysiotherapeut nog een periode heel intensief geoefend moeten worden. Gedurende de groei van een kind met Erbse Parese zal het kind regelmatig perioden van kinderfysiotherapie nodig zijn voor het aanleren van vaardigheden, begeleiding van de motorische ontwikkeling en te voorkoming van contracturen.

Voor meer informatie verwijzen we jullie naar de website van het Leids Universitair Medisch Centrum. In de Patientenfolder: plexus brachialis letsel bij pasgeborene staat veel bruikbare informatie.

Afwijkende grove/fijne motoriek

Afwijkende grove en/of  fijne motoriek

Als uw zoon/dochter meer moeite heeft dan gemiddelde met motorische vaardigheden in de grove en/of fijne motoriek dan kan de kinderfysiotherapeut u hierbij helpen. Ook kan het zijn dat bij het bezoek aan het consultatiebureau dit wordt benoemd door de jeugdarts of verpleegkundige. In Kampen wordt bij het consult met 5,5 jaar de Baecke/Fassaert test door de jeugdverpleegkundige afgenomen. Als hieruit opvallendheden of een vertraagde ontwikkeling komen, krijgen jullie het advies om uw zoon/dochter te laten zien bij de kinderfysiotherapeut. 

Wij zullen de motoriek observeren en aanvullend een motorische test bij uw zoon/dochter afnemen. Deze motorische test is passend bij de leeftijd van uw kind. Aan de hand van de onderzoeksgegevens zal er met u als ouder een eventueel behandelplan worden opgesteld.  

Bewegingsangst/onzekerheid/faalangst

Bewegingsangst/onzekerheid/faalangst

Er zijn kinderen die het moeilijk vinden of eng vinden om bepaalde motorische activiteiten uit te voeren. Ze gaan deze dan graag uit de weg. B.v. klimmen/spelen in de speeltuin, ergens vanaf springen, fietsen op tweewieler, skeeleren. Hierdoor oefenen ze ook hun motorische vaardigheden minder en kan dit zorgen voor minder makkelijk meekomen met vriendjes/vriendinnetjes. Vaak is een motorische achterstand of perfectionisme een onderliggend probleem. 

De behandeling wordt gestart vanuit de vaardigheden die het kind wel kan en durft om op die manier weer plezier te beleven aan het bewegen. Daarna worden de oefeningen rustig aan opgebouwd in moeilijkheidsgraad.

Aangeboren hartafwijkingen

Aangeboren hartafwijkingen

Ongeveer één op de honderd pasgeboren baby's heeft een aangeboren hartafwijking. In Nederland worden ieder jaar ongeveer 1500 baby’s geboren met een hartafwijking.

Symptomen
Kinderen met een aangeboren hartafwijking kunnen verschillende  klachten vertonen. Een opvallend symptoom is blauw zien. Dit komt doordat zuurstof rijk en zuurstof arm bloed met elkaar mengen, bijvoorbeeld als de lichaamsslagader en longslagader omgewisseld zijn (transpositie van de grote vaten). Daarnaast kunnen kinderen veel zweten of kortademig zijn. Ze hebben dan een snelle ademhaling en vertonen intrekkingen (te zien bij de ribben, de buik of in het kuiltje bovenaan de hals). Vaak zien we dan ook dat kinderen slecht drinken en niet goed groeien.

Niet alle hartafwijkingen geven meteen na de geboorte klachten, soms wordt het pas later duidelijk dat er iets aan de hand is. Naast afwijkingen in de bouw van het hart, kunnen ook afwijkingen in het ritme voorkomen, of in de functie van het hart. Bij ritmeproblemen kan het hart veel te langzaam of veel te snel kloppen. Ook dan zullen kinderen soms bleek zien, zweten en niet goed drinken.

Behandeling
Deze kinderen worden vaak verwezen vanuit de kinderarts of kindercardioloog. Samen met arts en uw kind zal er een behandelplan worden opgesteld vaak gericht op het verbeteren van de conditie/kracht en motorische vaardigheden. 

 

Orthopedische aandoeningen

Orthopedische aandoeningen

Met orthopedische aandoeningen worden problemen aan spier-, pees- en/of botstructuren bedoeld.
Sommige problemen zijn vanaf de geboorte zichtbaar, denk aan b.v. klompvoetjes of heupdysplasie. Andere problemen worden pas opgemerkt later in de motorische ontwikkeling of ontstaan naar aanleiding van een trauma (botbreuk) of sportletsel.

Kinderfysiotherapie bij orthopedische aandoeningen houdt zich bezig met het onderzoek en behandeling van aandoeningen aan spier-, pees en/of botstructuren vanaf de geboorte tot in de adolescentie.

Loop-/voetproblemen

Loop-/voetproblemen

Er zijn vele variaties van lopen, zoals tenenlopen, lopen met de voeten naar binnen of buiten (toeiing-in, toeiing-out), lopen met X-benen of O-benen. Daarnaast kan het ook zijn dat uw kind loopt met platvoeten (pes plano valgus). Onze kinderfysiotherapeuten kunnen bekijken of de manier van lopen van uw zoon/dochter past binnen de normaal. Of dat het opvallend is. Vaak is er een dysbalans in spierkracht of er kan een mobiliteitsbeperking aanwezig zijn.

De ontwikkeling van de kindervoet

PASGEBOREN TOT 1 JAAR
De platte vorm van babyvoetjes wordt veroorzaakt door het dikke vetkussen dat onder de voet aanwezig is. De botten en spieren zijn nog niet volledig ontwikkeld. Wanneer de voetjes eenmaal belast gaan worden, staan de voeten eerst ver uit elkaar met de benen in een O-stand om het onzekere voortbewegen makkelijker te maken.

VANAF 1 ,5 JAAR
Het kind heeft nu ongeveer rechte benen. Letterlijk met vallen en opstaan worden de spieren getraind en wordt het lopen steeds zekerder.

TUSSEN 2 EN 3 JAAR
Nu wordt de O-stand van de benen een X-stand. Ook de enkels vallen nu naar binnen (knikvoetjes). Dit is, tot op zekere hoogte, normaal.

VANAF 5 JAAR
De benen en de voeten groeien meer en meer in een rechte stand, de X-stand zal geleidelijk aan verminderen.

TUSSEN 6 EN 8 JAAR
De benen en voeten moeten recht staan. Over het algemeen is er tot de leeftijd van 6 tot 8 jaar geen reden om ongerust te zijn als de stand van de kindervoet niet overeenkomt met wat voor de leeftijd gebruikelijk is.

 

Mocht u twijfels hebben over de ontwikkeling van het lopen, beenstand of voetenstand van uw zoon/dochter dan kan hier naar gekeken worden. Eventueel laten we uw kind beoordelen tijdens het kindervoetenspreekuur samen met de kinderpodotherapeut. 

Ademhalingsproblemen

Ademhalingsproblemen

Bij kinderen kunnen er verschillende ademhalingsproblemen ontstaan, het meest voorkomende is de dysfunctionele ademhaling, astma of hyperventilatie. Verder worden er ook kinderen met taai slijmziekte (Cystic fibrose) naar de kinderfysiotherapie verwezen.

De kinderfysiotherapeutische behandeling is met name gericht op het aanleren van de juiste ademhalingstechniek en evt. sputummobilisatie. Bij kinderen wordt de juiste manier van ademhalen spelenderwijs aangeleerd en wordt er getraind om de conditie en daardoor de belastbaarheid te verbeteren. 

Deze kinderen worden vaak verwezen door de kinderarts of longarts. Met hun wordt afgestemd over het beste behandelplan. 

Houdingsproblematiek / Scoliose

Houdingsproblematiek / Scoliose

Onder een houdingsafwijking wordt verstaan een afwijkende, niet fysiologische stand van een of meer gewrichten. Een houdingsafwijking van de rug kan ontstaan in de groei en kan dan pas op latere leeftijd zichtbaar worden. Wij zien een toename van houdingsafwijkingen bij schoolgaande kinderen o.a. tijdens gebruik van (spel)computers, mobiele telefoons en tablets. Het is daarom dan ook van belang om de houding van uw kind in de gaten te houden en zo nodig aan de bel te trekken. De meest voorkomende houdingsafwijkingen van de rug zijn:

Scoliose

Scoliose is een vooral in zijwaartse richting zichtbare verkromming van de rug, met mogelijk ook een draaiing van de wervels waardoor een zogenaamde "bochel" kan ontstaan. Hierbij wordt onderscheidt gemaakt tussen een structurele (echte) scoliose en een niet-structurele scoliose (o.b.v. een houdingsafwijking of door een compensatie bij een beenlengteverschil).

Structurele scoliose kan bij jonge kinderen ontstaan door aangeboren afwijkingen in de wervels of door onbalans in de spierspanning (zoals bij spasticiteit, spierziektes of een open ruggetje). Bij schoolkinderen is de meest voorkomende vorm van een structurele scoliose de "idiopathische" scoliose, wat inhoudt dat de oorzaak van deze scoliose niet bekend is. Deze scoliose ontwikkelt zich vaak wanneer het kind harder begint te groeien, meestal aan het begin van de puberteit. Men onderscheidt een S-vormige scoliose (met twee bochten) en een C-vormige scoliose (met één bocht). Deze bochten zijn goed te zien, wanneer uw kind met zijn/haar rug voorover buigt met gestrekte benen. Soms ziet u dat de ribben aan de ene kant hoger staan dan aan de andere kant, dit wordt een gibbus genoemd.

Bij een niet-structurele scoliose kan een houdingsafwijking een schijnbare verkromming geven die verdwijnt als het kind vooroverbuigt. Beenlengteverschil kan leiden tot een scheefstand van het bekken en de onderrug, waardoor de rest van de rug met een tegenbocht compenseert (als ware om het hoofd er recht boven te houden). Tijdens het zitten verdwijnt de bocht in de rug dan. Gering beenlengteverschil komt veel voor en hoeft verder geen consequenties voor de rug te hebben, ook niet op de lange termijn.

Kyfose

Een kyfose is een verkromming van de wervelkolom, waarbij de bovenrug bol wordt. Meestal ontstaat dit als gevolg het aannemen van een passieve houding, oftewel ingezakt zitten of staan. Er kan echter ook sprake zijn van een groeistoornis van de wervels, zoals de ziekte van Scheuermann.

Onderzoek en behandeling

De behandeling bestaat uit het geven van goede voorlichting aan ouders en aan het kind. Het is belangrijk dat men weet en wat er aan gedaan kan worden om de houding te verbeteren of erger te voorkomen. De kinderfysiotherapeutische behandeling bestaat uit het bewust worden van houding en houdingscorrectie door middel van oefeningen. Soms is het nodig om de scoliose met een korset te behandelen. Dit is afhankelijk van de ernst van de scoliose en de leeftijd van het kind en wordt bepaald door de behandelend orthopeed.